donderdag 27 maart 2008

PROMO 12: Esther de Graaf





COACHING YAEL DAVIDS

Reactie van Yael:
Esther showed me her previous sculptural works the ones she did before her Promo in NP3. Esther's works attempt to be playful but one can notice that in practice a real experiment did not accrued. The works carry a 'free' style, a nonchalant esthetic but in their true essence they rather constrained.

Esther herself realized this lack of experimental freedom and her own longing for another sort of approach, which would force her be alert and spontaneous toward the basic elements and materials she works with, therefore she tried working without a preconception idea.

Esther succeeds in this task. She developed her sensitivity and learned to trust it, she came in contact with her natural talent as as sculptor. Esther managed to reach a clear rich presentation with "poverta" materials. Her presentation dealt with A Presentation as the concept of the installation - examining the formalist relation between the pedestal (plinth) and the "art object", the sculptural qualities of a pedestal in relation to the "displayed" object and how a scale a volume of an object can modify within one presentation.

Tekst over Joe Scanlan en David Hammons in opdracht van Yaell
(geschreven door Esther)

Joe Scanlan en David Hammons lijken zich in deze tijd waarbij de kunst meer en meer wordt geleidt door de kunstmarkt, beide te verzetten tegen het gangbare systeem om kunst te laten zien via kunstinstituten, musea en andere vormen van instellingen. Tegelijkertijd hebben ze ook beide eigen manieren gevonden om het werk te laten circuleren, waarvan ik Joe Scanlan (1961, Stoutsville OH, US) een bijzonder voorbeeld vind. Hij heeft ‘handel’ onderwerp van zijn kunst en leven gemaakt waarbij hij onafhankelijk van de kunstmarkt zijn werk aan de man brengt. Aan de ene kant is handel in dit opzicht een praktische zaak, om te kunnen leven van wat je wil doen, te doen waar je goed in bent en daarvoor betaald te worden. Maar het is niet alleen dit wat Scanlan doet bewegen buiten de kunstmarkt. Het werk of de producten die Scanlan maakt, worden in feite verwezenlijkt door de koper en niet door instituties (mede door het gebruik ervan – het product is aan de koper overgeleverd). In deze zin wordt het niet meer verheven tot kunst dan dat het is, het blijft dicht bij de mens. Natuurlijk is het goed mogelijk dit werk tentoon te stellen maar dit is niet het uitgangspunt; zijn werk is op zo’n manier flexibel waardoor het niet uitmaakt waar het gezien wordt – alleen heeft hij blijkbaar zo zijn voorkeur, namelijk de directe manier van maker tot koper.
Veelal maakt Scanlan gebruiksvoorwerpen, producten met een zeer dubbele betekenis, zoals de ‘cosmetic tears’ (Catalyst, 1999), een traan van kunststof, geleverd in verschillende maten [small, medium, large] in een doosje, welke je op je huid kunt plakken – met welke reden dan ook – en in verschillende situaties tot uiteenlopende reacties kan leiden. Zelfs een versnelling in reacties zoals de titel suggereert. Een vrij technische benaming voor iets gevoeligs als een traan, maar tegelijkertijd terecht vanwege de kunstmatigheid ervan en het feit dat je deze kunt gebruiken om situaties te doen beïnvloeden en de reacties erop te versnellen, reacties die er anders niet, óf anders waren geweest in geval van een eventuele echte traan (welke naar mijn idee in de praktijk in geen geval concreet samen zal gaan met het dragen van de cosmetic tear). Buiten deze meer emotionele lading kun je de neptraan natuurlijk ook gewoon opdoen tijdens een feest en erom lachen, zoals Scanlan zelf zegt.
Het is een sculptuur dat misschien dicht in de buurt komt van het vak productontwerp maar het verschil zit hierin dat Scanlan functionaliteit en bruikbaarheid níet als uitgangspunt heeft bij een uitvinding van een product. De bruikbare en praktische kant komt pas nadat een uitvinding begint te groeien en hiernaar verlangt wordt, pas wanneer het idee wordt geaccepteerd vormen deze zaken zich. Dit kun je een ander niveau van uitvinding als bij productontwikkelaars noemen, waarbij bovendien de ‘bruikbare en praktische’ kant van bijvoorbeeld Catalyst eerder mentaal aanwezig is dan fysiek zoals vaak te zien bij gebruiksvoorwerpen.
De acceptatie van het idee heeft tegelijkertijd te maken met democratie (een woord dat op meerdere vlakken terug te vinden is in zijn denken en doen), het product hangt in feite af van hoe mensen dit ontvangen, dit is een directe wisselwerking. Dit is tevens een punt waar ik mijn vragen bij kan hebben; aan de ene kant wil Scanlan zeker verder kijken, in plaats van mee te gaan binnen de ongeschreven regels van de kunst maar aan de andere kant heeft zijn werk er erg mee te maken wat mensen willen. Scanlan: ‘My Philosophy is to make things in a manner as synchronous as possible with society’s desire for it.’ Hierbij is zijn werk dus onafhankelijk van de kunstmarkt maar afhankelijk van het publiek, hoe deze het ontvangt. Maar ik vraag me af: is het belangrijk te weten wat mensen willen? Met sommige uitspraken als de vorige van Scanlan lijkt hij af en toe net op de rand wat betreft populariteit te zitten maar weet hierbij zijn handel in zekere zin intiem te houden én toch niet alleen te geven wat mensen willen. ‘I’m much more interested in inventing things people might not need than in asking them what they want and then making it for them.’ Hiermee zorgt hij voor een bijzondere balans in wat hij zelf wil, en tegelijkertijd wat mensen willen. Bovendien is dit een manier om dingen te maken die mensen nog niet kennen en dus ook nog niet weten of ze die willen, met een verwijzing naar een uitspraak van Marshall McLuhan die zei dat wij niet wisten dat we televisie wilden voordat het uitgevonden was – iets dat met kunst net zo goed het geval is. Wat bij Scanlan duidelijk te zien is, ook op zijn website die in het teken staat van ‘people in trade’ waar al zijn werk te koop is (www.thingsthatfall.com), is dat het bij zijn handel duidelijk niet draait om het geld maar om het doorgeven en zien van zijn ideeën en dat is ook waar voor een groot deel de kracht van het werk ligt. Dat is mede wat ik bedoel met intieme handel, het draait uiteindelijk niet om populariteit, publiciteit of massapubliek maar om circulatie van zijn werk welke op veel kleinere schaal plaats vindt.
Van David Hammons (1943, Springfield Illinois, US) kun je zeggen dat hij absoluut tegen instellingen is. Hammons, die in de winter van 1983 met zijn Afrikaans-amerikaanse achtergrond (witte) sneeuwballen in verschillende maten op straat verkocht, is een passend voorbeeld van ‘people in trade’. Deze sneeuwballen zijn tevens een mooi voorbeeld van het ‘exposeren’ op straat; sneeuw komt in de winter, de sneeuw blijft in feite daar waar het hoort, en tussen de mensen op straat. Het blijft waar het is – met Hammons daartussen. Waar ingrepen van andere kunstenaars vaak grappig of luchtig zijn of je blik op dingen even doen veranderen, heeft het werk van Hammons een serieuze ondertoon met verwijzingen naar de zwarte cultuur binnen het overheersend blanke Amerika, en naar de kunstwereld, of, kunstmarkt. Uit een interview met Hammons: ‘For Hammons, black artistic confidence means a willingness to transform blackness into a higher level of abstraction, to push it into silence, until the silence becomes as loud as the metallic bucket rolling across the concrete’. De metalen emmer verwijst naar de film Phat Free van Hammons. Voor mij spreekt er uit het werk van Hammons veel energie en onafhankelijkheid. Hij gaat in op wat hij voelt en volgt hierbij zijn eigen regels. Hij gebruikt in feite alleen goedkope materialen, haar uit de Afrikaanse kapsalon, stenen, lege wijnflessen, vaak alles gevonden in Harlem, het deel van New York waar hij woont. Een quote van Hammons dat bovendien voorkomt in één van de werken van Joe Scanlan is: ‘My key is . . . abandon any art form that costs too much. Insist that it’s as cheap as possible is number one, and also that it’s aesthetically correct. After that, anything goes.’ Dit is een zin die mij absoluut bij blijft. Zorg dat je zo veel mogelijk met zo weinig mogelijk geld en energie kunt doen, om zoveel mogelijk energie erin te stoppen en bij de essentie te blijven van wat je wil. Wanneer iets te veel geld en energie kost wordt je vaak afgeleid daarvan.
Maar Hammons houdt zich tevens afzijdig van de kunstwereld. Hij stelt: ‘those who know, don’t show’, wat een vrij radicale opmerking is; overal nee op zeggen is net zo goed een houding als overal ja op zeggen, is het niet zo dat je elke show naar eigen hand kunt zetten en hiermee net zo goed een anti-kunst of anti-instituut-houding, als je wil, in je denken en doen kunt bewerkstelligen? Goed, het past bij Hammons, ook om zijn handelingen en werken niet hoger te classificeren dan wat het is, en waarschijnlijk is dat waar zijn werk op zijn best is: op straat. Uiteindelijk geldt bij zowel Scanlan als Hammons dat het duidelijk niet om classificatie gaat, het is niet hun dóel om Kunst te maken.

[Esther de Graaf]



Geen opmerkingen: